Handhavend optreden tegen gebruik houtkachel?
De winter breekt aan en de dagen worden korter. In deze donkere dagen zal in
menig huis de houtkachel of de open haard worden aangemaakt. De aangename
warmte, het knetterend vuur en de heerlijke geur van hout zorgen voor een fijne
winterse sfeer in huis. Maar wat als de buren dit niet zo ervaren en menen hinder te
ondervinden als gevolg van het stoken van de houtkachel?
In een recente uitspraak stond de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (de ‘’Afdeling’’) in een hoger beroepsprocedure voor de vraag gesteld of de
gemeente wel toereikend onderzoek had verricht naar de door de buurman gestelde
hinder als gevolg van het stoken van de houtkachel door de gebruiker. De buurman
had de gemeente verzocht hiertegen handhavend op te treden. De gemeente en de
rechtbank (in beroep) waren van mening dat daarvoor geen aanleiding bestond.
De buurman voert aan dat het stookgedrag van de gebruiker van de houtkachel en
de aard van het stookgoed onvoldoende door de gemeente zijn onderzocht bij haar
beslissing om het handhavingsverzoek af te wijzen.
In het Bouwbesluit 2012 is in artikel 7.22 een algemene verbodsbepaling neergelegd
die betrekking heeft op het gebruik van onder andere bouwwerken. Met dit artikel
kan worden ingegrepen wanneer het gebruik van onder meer een bouwwerk leidt tot
hinder (zoals het op hinderlijke of schadelijke wijze verspreiden van rook, roet, walm
of stof), gezondheidsrisicoÂ’s en veiligheidsrisicoÂ’s, anders dan risicoÂ’s voor de
brandveiligheid. De gemeente is van mening dat dit artikel niet wordt overtreden met
het gebruik van de houtkachel. Hieraan heeft de gemeente ten grondslag gelegd een
onderzoeksrapport van een ingenieursbureau en het rapport van bevindingen tijdens
een onaangekondigd bezoek aan de woning van de gebruiker.
De Afdeling overweegt dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 een restbepaling is
die kan worden toegepast indien optreden tegen het gebruik van het bouwwerk
vanwege overmatige hinder noodzakelijk is. Voor het gebruik van houtkachels en
haarden ontbreekt andere landelijke regelgeving. Tot op heden bestaan geen
algemeen aanvaarde inzichten over de beantwoording van de vraag of, en zo ja,
onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van gebruik
van een houtkachel schade aan de mens toebrengt.
In het door het ingenieursbureau opgestelde onderzoeksrapport staat dat ook in de
extreme situatie dat de houtkachel gedurende het gehele jaar elke dag tussen 7.00
uur tot 22.00 uur wordt gestookt en bij ongunstige weersomstandigheden de
geursituatie niet zodanig is dat de hindergrens voor geur, zoals gehanteerd door de
provincie in haar geurbeleid, wordt overschreden. Daarbij is ervan uitgegaan dat op
de juiste wijze wordt gestookt en dat het emissiekanaal tijdig wordt schoongemaakt.
Verder wordt in het rapport aanbevolen om het stookgedrag en het onderhoud van
de schoorsteen te onderzoeken.
Tijdens een onaangekondigd bezoek aan de woning is geconstateerd dat alleen
goed gedroogd hout aanwezig was. Verder heeft de gemeente aan de hand van de
getoonde en overgelegde kwitanties vastgesteld dat het emissiekanaal jaarlijks
wordt schoongemaakt.
De Afdeling overweegt dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, geen aanleiding
bestaat voor het oordeel om te veronderstellen dat de situatie tijdens het
onaangekondigd bezoek geen representatief beeld geeft van het gebruikte
stookgoed. Gelet op de reeds beschikbare gegevens en de bevindingen van het
huisbezoek ter zake het schoonmaken van het emissiekanaal en het stookgoed,
heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat nader
onderzoek aangewezen was. De gemeente had dus toereikend onderzoek verricht
naar de door de buurman gestelde hinder als gevolg van het stoken van de
houtkachel. De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond.
ECLI:NL:RVS:2015:3430
ECLI ECLI:NL:RVS:2015:3430
Hoofdrubriek Belanghebbende, Bouwwerk, Erf, Bevoegd gezag, Voorzienbaarheid,
Instantie Raad van State
Datum uitspraak 11-11-2015
Vindplaatsen Rechtspraak.nl, OGR-Updates.nl 2015-0264
Inhoudsindicatie Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college het verzoek van
Bouwbesluit
[appellant] om handhavend op te treden jegens [belanghebbende] ter zake
van het gebruik van een houtkachel op het perceel [locatie 1] (hierna: het
perceel) te Hellevoetsluis afgewezen.
Uitspraak
201503360/1/A4.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hellevoetsluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2015 in zaak nr.
14/448 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om
handhavend op te treden jegens [belanghebbende] ter zake van het gebruik van een
houtkachel op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) te Hellevoetsluis
afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen
ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een
enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar [appellant],
in persoon, bijgestaan door mr. S. Oord, namens het college mr. L.J. van Es-Bel en
R.E. Harinck, beiden werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], in persoon,
zijn verschenen
Overwegingen
1. [belanghebbende] gebruikt op het perceel een houtkachel ten behoeve van
verwarming van zijn woning. [appellant] woont op het nabijgelegen perceel [locatie
2]. De afstand tussen de woningen bedraagt 45 tot 50 m.
2. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat
het college toereikend onderzoek heeft verricht naar de door [appellant] gestelde
hinder als gevolg van het stoken van de houtkachel door [belanghebbende].
[appellant] voert in dit kader aan dat het stookgedrag van de gebruiker van de
houtkachel en de aard van het stookgoed onvoldoende bij het onderzoek zijn
betrokken. Het controleren van het stookgoed en het schoonmaken van de
schoorsteen, acht hij ontoereikend. Hij wijst erop dat [belanghebbende] te kennen
heeft gegeven de zuurstoftoevoer van de kachel dichter te draaien dan nodig, omdat
er anders te weinig zuurstof in de woning zou overblijven. Voorts acht hij van
betekenis dat vier omwonenden in het verleden klachten over hinder hebben geuit.
3. Ingevolge artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het
Bouwbesluit) is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet
milieubeheer bepaalde, verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of
terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te
verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving
hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid.
3.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het
niet bevoegd is om op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit handhavend op te
treden, omdat naar zijn oordeel [belanghebbende] het artikel niet overtreedt met het
gebruik van de houtkachel.
Het heeft aan dit standpunt onder meer ten grondslag gelegd een rapport van 30 mei
2013 van ingenieursbureau Buro Blauw, opgesteld in opdracht van [appellant], en
bevindingen tijdens een bezoek aan de woning [locatie 1] op 4 oktober 2013.
3.2. De Afdeling stelt onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 oktober 2014 in
zaak nr. 201311393/1/A1 en van 12 november 2014 in zaak nr. 201306442/1/A1
voorop, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit,
gelet op de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een
restbepaling is die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn
oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege
gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder
noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden.
In afdeling 3.8 van het Bouwbesluit zijn eisen gesteld aan voorzieningen bij nieuwe
en bestaande woningen voor de afvoer van rookgas afkomstig van
verbrandingstoestellen, ongeacht het materiaal waarmee wordt gestookt, ter
bescherming van de bewoners van de woning waarin het verbrandingstoestel zich
bevindt. Voor het gebruik van houtkachels en haarden ontbreekt andere landelijke
regelgeving. Tot op heden bestaan geen algemeen aanvaarde inzichten over de
beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke
frequentie, rook afkomstig van gebruik van een houtkachel schade aan de mens
toebrengt.
3.3. In 2009 heeft onder andere [appellant] bij het college geklaagd over hinder van
de rook, veroorzaakt door het gebruik van een houtkachel. Het college heeft naar
aanleiding daarvan een onderzoek laten verrichten door de afdeling Bouw- en
Woningtoezicht van de gemeente. Bij dat onderzoek zijn de gegevens van de
houtkachel van [belanghebbende] bezien en is geïnspecteerd op welke wijze de
houtkachel was aangebracht. Geconcludeerd is toen dat de houtkachel in
overeenstemming met het Bouwbesluit was aangebracht. Dit is door [appellant] niet
betwist, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet aan de juistheid van die conclusie te
twijfelen.
Naar aanleiding van het verzoek om handhaving van [appellant] van 15 juli 2013
heeft het college nader onderzoek verricht. In het door Buro Blauw opgestelde
rapport van 30 mei 2013 staat dat ook in de extreme situatie dat de houtkachel
gedurende het gehele jaar elke dag tussen 7.00 uur tot 22.00 uur wordt gestookt en
bij ongunstige weersomstandigheden de geursituatie niet zodanig is dat de
hindergrens voor geur, zoals gehanteerd door de provincie Zuid-Holland in haar
geurbeleid, wordt overschreden. Daarbij is ervan uitgegaan dat op juiste wijze wordt
gestookt en dat het emissiekanaal tijdig wordt schoongemaakt. In het rapport wordt
aanbevolen om het stookgedrag en het onderhoud van de schoorsteen te
onderzoeken. Tijdens een onaangekondigd bezoek op 4 oktober 2013 aan de
woning [locatie 1] heeft het college geconstateerd dat alleen goed gedroogd hout
aanwezig was. Ander stookgoed is niet waargenomen. Verder heeft het college aan
de hand van door [belanghebbende] getoonde, en nadien overgelegde, kwitanties
vastgesteld dat het emissiekanaal jaarlijks wordt schoongemaakt.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, bestond er geen aanleiding voor het oordeel
om te veronderstellen dat de situatie op 4 oktober 2013 niet een representatief beeld
geeft van het door [belanghebbende] gebruikte stookgoed. Gelet op de reeds
beschikbare gegevens en de bevindingen tijdens het huisbezoek ter zake van het
schoonmaken van het emissiekanaal en het stookgoed, heeft de rechtbank terecht
geen aanleiding gezien voor het oordeel dat nader onderzoek aangewezen was. De
omstandigheid dat [appellant] beeldmateriaal zou hebben van zwarte rook die uit de
schoorsteen van [belanghebbende] komt, dat volgens hem duidt op onvolledige
verbranding van het stookgoed, maakt dit niet anders. Van het college kan
redelijkerwijs niet worden gevergd dat het onderzoekt hoe [belanghebbende] de
luchttoevoer bij verbranding van het stookgoed regelt. Van betekenis is dat in
Nederland geen landelijke regels gelden voor het gebruik van houtkachels. Tot slot
wordt overwogen dat niet bepalend is dat meer omwonenden in het verleden hebben
geklaagd over rookoverlast.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden
bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in
tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
163.